Suriname tijdens WO II

Voor Suriname betekent de Tweede Wereldoorlog een periode van economische bloei en groei. Iets waar ik nooit bij stil had gestaan, totdat ik mij verdiepte in de familiegeschiedenis van mijn man’s opa. Eerlijk gezegd, dacht ik dat de oorlog aan Suriname voorbij was gegaan. Ik had wel gehoord over de Goslar, een Duitse koopvaardijschip die was gezonken middenin de Surinamerivier, maar kende het verhaal niet ècht. Ik vond het feit dat er een schip middenin de rivier ligt, al interessant genoeg.

Aankomst Sydney Kam in Suriname

Sydney Kam, mijn man’s opa, arriveerde tussen november 1940 en 14 april 1942 in Suriname met zijn gezin vanuit Guyana. Hij was toen 34 jaar oud en had een zware tijd achter de rug. Niet alleen verloor hij een dochtertje aan vermoedelijk de malaria-epidemie van 1938-1939, maar zijn zoon en naamdrager had een afwijking aan zijn voet. Volgens de familieverhalen zijn ze daarom naar Suriname gekomen, omdat in Suriname de gezondheidszorg beter zou zijn dan in Guyana.

Maar misschien kwam hij ook wel naar Suriname, omdat daar kansen voor ondernemerschap lagen. Als oudste zoon van een Chinese familie die verschillende rumshops en winkels bezat in Guyana, kon het niet anders dan dat hij ook een winkel zou beginnen. In een andere blog vertel ik in meer detail over wat hij deed in Suriname tijdens de Tweede Wereldoorlog. Voor nu geef ik een indruk van het leven in Suriname en Paramaribo ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.

Suriname voordat WO II uitbrak

In het artikel ‘Suriname in de Tweede Wereldoorlog’ op de website van Caraïbische Letteren, wordt de situatie voor de oorlog als volgt samengevat:

“Voor de Tweede Wereldoorlog ging het niet zo goed in Suriname. De plantages brachten niet veel op. Suriname had sterk te lijden van de wereldwijde economische crisis. Er heerste veel armoede en werkloosheid, en de verschillende bevolkingsgroepen hadden weinig contact met elkaar. “

Komst Amerikaanse soldaten

In 1941 kwam dar verandering in met de komst van 2.000 Amerikaanse soldaten naar Suriname. Zij moesten de bauxietmijnen en transporten beschermen en legden nieuwe infrastructuur aan, zodat het bauxiet snel en gemakkelijk het land kon verlaten. Men bouwde luchthaven Zanderij en de Highway naar de stad.

Deze Amerikaanse soldaten kwamen in het weekend naar de stad voor een beetje R&R, ‘Rest and Recration’. Restaurants, uitgaansgelegenheden, winkels en ook lokale producenten profiteerden van hun komst naar Suriname. Afspraak was dat de Amerikanen zoveel mogelijk lokale producten zouden afnemen, wat natuurlijk ook ten goede van Suriname kwam.

Paul Woei vertelde aan mij hoe hij als kind de aankomst van Amerikanen in Suriname meemaakte.

“Zodra een stoomschip aanmeerde aan de kade achter de markt, rende ik er naar toe en keek hoe Amerikaanse soldaten afscheepten. Terwijl zij vol bepakt naar de wachtende trucks liepen, werden ze hartelijk toe gejuigd door een groep jonge vrouwen op de kade. Creoolse, Javaanse, Bon Couleur (bonkoro), allerlei typen stonden daar op hen te wachten in fleurige jurken. Zij waren allen opgemaakt met rode lipstick, rouge en ik vond het geweldig om tussen hen in te staan en hun bedwelmende parfum op te snuiven. Ze wuifden naar de soldaten met een zakdoek, lachten en gilden heel vrolijk. Ik deed hen na door met beide handen te wuiven en schreeuwde ook flink mee “hellooo my love!” De soldaten lachten hartelijk en wuifden terug. Dus het moest een goede groet zijn in de voor mij onbekende taal.”

Omdat de bauxietproductie zo belangrijk was voor de Amerikanen, en men vreesde dat vanuit de lucht, vanaf zee of vanaf land via Frans-Guyana een aanval zouden worden gepleegd, werd er een avondklok ingesteld door gouverneur Kielstra.

’s Avonds mocht niemand op straat en moesten de huizen verduisterd zijn. Hierdoor ontstond er ruimte voor allerlei criminele activiteiten, maar ook prostitutie werd gemeengoed. Of het allemaal prostitutie was, of jonge vrouwen een kans zagen op een beter leven door met een Amerikaanse soldaat aan te pappen, dat is mij nog ietwat onduidelijk.

Amerikaans schip arriveert
Bron: Nationaal Archief
Vissersboten bij markt Paramaribo
Bron: Nationaal Archief

Kampen in Suriname

In ieder geval wilde gouverneur Kielstra deze negatieve elementen uit de samenleving hebben voordat prinses Juliana en prins Bernhard op bezoek zouden komen in 1943. Tussen 7 en 10 oktober werden bijna 100 mannen en ruim 60 vrouwen opgepakt en in kampen geplaatst. Daar bleven ze zitten tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. De vrouwen, inclusief de befaamde Maxi Linder uit het boek van Clark Accord, verbleven op voormalig plantage Katwijk. De mannen werden naar een kamp bij Zanderij gebracht en moesten daar dwangarbeid verrichten.

Zij waren niet de enigen die in een kamp in Suriname verbleven. Bij het uitbreken van de oorlog werden alle Duitsers naar een kamp gebracht aan de Copieweg. De vrouwen werden in eerste instantie ondergebracht op voormalig plantage Mariënburg, maar daar waren zoveel muggen dat velen zich bij hun man aan de Copieweg voegden. De mannen mochten het kamp niet verlaten, maar de vrouwen wel.

Veroordeelden werken aan weg nabij Carel Francois
Bron: Nationaal Archief

In januari 1942 arriveerde er een schip in de haven van Paramaribo vanuit Nederlands-Indië. Aan boord zaten 146 van nazi-sympathieën verdachte Nederlandse mannen uit Nederlands-Indië. Hiervoor heeft gouverneur Kielstra nooit enig bewijs ontvangen vanuit Nederland. Voor de zekerheid plaatste hij ze wel in een kamp nabij de Jodensavanne, waar ze het gebied moesten schoonmaken. Na de oorlog konden ze uiteindelijk ongehinderd terugkeren naar Nederland, omdat de bewijzen van hun sympathieën nooit waren aangekomen in Suriname. Nederland had in die eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog ook andere zorgen, waaronder het opvangen van terugkeerders uit Duitsland.

Economische groei en bloei

Deze kampen, maar ook alles wat er gebeurde in Nederland had weinig invloed op het dagelijks leven in Paramaribo. In gesprek met Paul Woei, die als klein kind aan de Saramaccastraat woonde alwaar zijn vader een winkel had, wordt duidelijk dat winkeliers vooral profiteerden van de opbloeiende economie.

Paul Woei vertelt het volgende:

 In de oorlogsjaren kostte een puntbrood 3 cent, belegd met boter was een extra cent, en belegd met lokaal gemaakte pindakaas kostte nog een extra 1 cent. Een belegde puntbrood met een glaasje stroop kostte dan samen 10 cent. 

Door de komst van Amerikaanse soldaten naar Suriname, ging het economisch gezien erg goed met Suriname. Hierdoor zag ik de afdeling dranken en brood van mijn vader verhuizen naar de garage, links van de winkel. Deze werd toen bemand door Carmen, m’n zus, en Gisla uit Nickerie. Behalve broodjes met kaas en pindakaas, maakten ze ook vaak blikjes open en de inhoud rook heel vreemd en sterk. Het bleken sardines in tomatensaus te zijn. Ook maakten ze broodjes met kabeljauw dat gebakken was met peper en uien.

Het waren nieuwe soorten broodbeleg en dus duur, maar ze vlogen over de toonbank. Ook de nieuwe drank Coca Cola, dat toen 9 cent per fles kostte, werd gretig afgenomen.

Toch merkten de lokale bewoners wel iets van de oorlog in Europa. Vanwege die oorlog konden er geen goederen meer worden geïmporteerd vanuit Nederland. Met de komst van de Amerikanen, ontstond er een scheepslijn met de Verenigde Staten. Vanaf toen kwamen veel spullen daar vandaan. Dit is nog terug te zien in de taalgebruik van Surinamers. Zo heet een onderbroek een ‘jockey’ en worden scheermesjes ook wel aangeduid met ‘Gilettes’. Met de komst van 2.000 Amerikanen, kwam ook de Amerikaanse levensstijl naar Suriname. Niet alleen muziek, maar ook kleding en dansstijlen. De Surinamers namen die graag over.

Ook schaarste

Niet alle goederen konden vanuit de VS worden geïmporteerd. Denk daarbij aan schoolmaterialen. Op de website van het verzetsmuseum lees ik dat Freddy Bruijning’s moeder de Atlas van Nederland voor hem heeft gekopieerd en ook zijn geschiedenisboek.

En niet iedereen had het goed. Sommige Surinamers hadden weinig te eten. Dit kwam vermoedelijk doordat veel landbouwers hun velden verlieten om voor de Amerikanen te gaan werken. Eugiene Lafour vertelt op dezelfde website van het verzetsmuseum dat mensen in de rij stonden voor goedkope rijst, en dat zij als kind jonge pompoenblaadjes at.

Paul Woei vertelt mij hoe hij als klein kind op zaterdag in de winkel geld moest uitdelen aan de armen. Op zaterdag kwamen de mensen, die op de plantages woonden, naar de stad voor inkopen en om werk te vinden.

In die periode kreeg ik op zaterdagochtend een lege jampot gevuld met muntstukken in mijn handen gedrukt. In de pot zaten halve centen, centen, bigisensies, stuivers, dubbeltjes en kwartjes. In eerste instantie klonk de opdracht heel simpel, ‘geef de heel armen meer muntjes uit de pot’. De bedelaars, soms komend vanaf de plantages, maakten op zaterdagochtend namelijk een rondje langs alle winkels in de stad. 

Zittend op een kist voor het kantoortje van mijn vader bekeek ik de bedelaars aandachtig en bestudeerde ze goed als ze de winkel binnenkwamen. Het waren vaak ouderen, vooral echtparen aan wie ik meer gaf, ook aan blinden en kreupelen gaf ik gul. Mensen met een mismaakt gezicht kregen ook, soms hadden ze geen neus, allerlei open wondjes, of kwam er etter uit hun ogen. En dan waren er nog de bedelaars met maar een been. 

Soms kwamen er ook jonge mensen binnen, sommigen goedgekleed met tip tips (houten slippers) die vroegen om geld. Hoeveel moest ik die geven?

Geld verdelen was voor een kind van 5/6 jaar een miserabele manier om zijn vrije zaterdagochtend te besteden. Liever ging ik spelen met mijn vriendjes. Zo gauw als de stadssirene loeide, om 12 uur s’ middags, stond ik op en gaf ik de glazen pot, vaak bijna leeg, terug aan mijn vader (of moeder). Op dat tijdstip sloten de winkels, zodat er geluncht kon worden.

In de vijftiger jaren verdween deze oude Chinese traditie van aalmoes geven in Paramaribo. 

Vertrek van Amerikanen uit Suriname

In oktober 1947 vertrekken de Amerikaanse soldaten definitief uit Suriname. De winning van bauxiet bleef, maar het werd minder belangrijk voor de Amerikanen omdat zij inmiddels ook eigen bronnen hadden gevonden. Vanaf september 1943 werd Suriname al als veilig bestempeld, en werden de Amerikaanse militairen vervangen door militairen uit het armere Puerto Rico. Zij hadden minder geld dan hun voorgangers om te besteden in de stad.

Na de oorlog probeerde de Nederlandse overheid de lokale industrie nog verder te stimuleren. Dat lukte goed met onder andere Bruynzeel, maar ook gingen vele initiatieven en bedrijven ten onder.

Gedurende de gehele Tweede Wereldoorlog woonde de familie Kam in een groot huis. Het adres Saramaccastraat 1, pal naast de markt.

Bronnen:

Foto’s Nationaal Archief, website van Caraïbische Letteren, Verzetsmuseum Amsterdam, Tweedewereldoorlog.nl en een artikel uit Historisch Nieuwsblad.

Citaten van Paul Woei komen uit zijn nog te publiceren boek over het leven van Chinese migranten in Suriname.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven
error: Content is protected !!